Hoge Raad oordeelt dat een uitleg onder Art. 249.2.3 WvS als “formele behandelrelatie” te beperkend is

Uitspraak d.d. 05-12-2017 door de Hoge Raad

OM-cassatie. Vrijspraak t.z.v. ontucht door arbeidsdeskundige werkzaam bij uitkeringsinstantie vrouw in re-integratietraject, art. 249.2.3 Sr. Werkzaam in de maatschappelijke zorg? Kennelijk heeft het Hof bij zijn oordeel tot uitgangspunt genomen dat voor de toepasselijkheid van art. 249.2.3 Sr is vereist dat sprake is van een “formele behandelrelatie” tussen degene die werkzaam is in de maatschappelijke zorg en degene die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd. Dat uitgangspunt is te beperkt en daarom onjuist. Art. 249.2.3 Sr kan ook toepassing vinden indien in feitelijke zin sprake is van een relatie a.b.i. deze wetsbepaling (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BP2630). Volgt vernietiging en terugwijzing.

 

Deze jurisprudentie geeft weer dat met betrekking tot art. 249 lid 2 sub 3 WvS de feitelijke, functionele relatie doorslaggevend is en niet de formele relatie. Degene die zich als zorgverlener gedraagt, wordt door de Hoge Raad als zorgverlener beschouwd, ook als hij of zij dat niet formeel is. Artikel 249 lid 2 sub 3 WvS dient dus niet formeel maar materieel te worden uitgelegd.